De Tien Engelse Meiden van Schiermonnikoog

startnummer Bert Holsteijn Monnikenloop 2015
Laat me meteen zeggen waar het op staat: ik heb gefaald. Ze waren er volgens mij gewoon niet.
Nadat eerst broer Harry en daarna echtgenote Anja mij hilarisch verkeerd hadden verstaan (spreek ik zo onduidelijk?) had ik me vast voorgenomen tien Engelse meiden te scoren. Maar het is niet gelukt.
 
Op het parkeerterrein in Lauwersoog had de eerder zo mistige ochtend plaatsgemaakt voor zon en een concert van tientallen vogels, zoals het hoort in het voorjaar. Zilte lucht waaide me tegemoet en zwart-beslibde Japanse oesters staken mannetje aan mannetje boven het laagwater uit. Op de boot naar Schiermonnikoog waren er hardloopschoenen in alle denkbare kleuren en een oorverdovend gekakel. Alleen een plekje pal naast de schuifdeuren was nog vrij.
Aangekomen op het eiland begeleidden buitelende kievieten, het 'biepbiepbiep' van scholeksters en de jankende trillers van wulpen me richting Westerplas. Niet alleen zou de Monnikenloop daar op deze zaterdag 28 maart langs gaan, vogelgekwetter trok me ook meer dan terrassenzitvlees. Ik moest drie uren overbruggen tot aan de start en kon die mooi gebruiken voor een verkenning van een stukje van het parkoers, in het bijzonder het stuk vanaf ongeveer drie kilometer: daar moesten we 'Het Rif' op, het zuidwestelijke strand. Ik had me bezorgd afgevraagd of ik daar door twee kilometer rul zand zou moeten ploegen, maar nee. Er bleek een pad van hard zand te liggen, ingeklemd tussen duinen rechts en een groene strandvlakte links.
 
Om vijf voor twaalf stond ik in de kudde te wachten. Na vijf minuten kwam het voorste deel in beweging en nog iets later had ik ook zelf genoeg ruimte om er vandoor te gaan. Vrij hard, en dat was een bewuste keuze. Ik wilde wat krediet opbouwen voor het verval dat verderop zeker zou komen, ten eerste omdat ik veel te weinig trainingskilometers in de benen had en ten tweede omdat de harde wind, zuid 5, het stuk tussen acht en dertien kilometer zwaar zou maken.
De Engelse Meiden, waar waren ze? Links en rechts bespiedde ik de vrouwen om me heen, die namen onder hun startnummers hadden staan - een uiterst vriendelijk detail en ook een klein voorbeeld van de perfecte organisatie van deze loop. Hm. Ik liep in de buurt van Joeri, Marieke, Andre, Hessel, Karin en Lotte. Daar was geen woord Engels bij.
In kilometer zes kon ik nog steeds stevig door. De U-bocht aan het einde van het zandpad lag al achter me en na een klein stukje Badweg was ik het Bospad opgestuurd. Samen met, even kijken, Hans, Evert, Sjoukje, Dries en Annemieke. Veel Nederlandser kon niet.
Zo ging het maar door, ook toen de route in de richting van de Berkenplas draaide. Hoewel mijn tempo hoger bleef dan verwacht, zakte het in kilometer negen toch wat terug. Elke loper die me inhaalde was een nieuwe kans, maar die leverde steevast niks op. Ondertussen kroop ik zelf, m'n verval ten spijt, langzaam dichter en dichter naar een in het roze gestoken dame toe. Zou ik die kunnen pakken, en zou zij?... Eindelijk was ik er: Manon. Nee hè!
 
De kilometers schaarden zich aaneen en Manon vond het blijkbaar prima dat ik bij haar was komen lopen. Ze hing aan m'n schouder en sprak me na een tijdje ook aan. 'Meneer, ik blijf even plakken, dat vindt u wel goed hè?' Ik sputterde terug dat ik geen meneer ben, maar vond het best natuurlijk. Ik zou dat zelf vaker moeten doen, aanhaken bij mensen met het juiste tempo en me dan lekker laten trekken, maar ik kan dat niet goed, ik moet voor mezelf lopen.
In de voorbije kilometers had ik voortdurend dezelfde ademhaling achter me gehoord, maar daar geen aandacht aan besteed. Opeens kwam de eigenaar langszij. Het bleek een dame te zijn, zwart gekleed. Ik keek en las Lindsay. Wauw!
'Are you English?,' vroeg ik opgetogen. Het oordopje ging uit en ik moest het nog een keer vragen. 'Oh nee hoor, helemaal niet.' Het zal het moment geweest zijn waarop ik me bij de onvermijdelijke conclusie neerlegde. Er waren geen Engelse meiden waren in de Monnikenloop. Mission aborted, heading home. En Lindsay wilde mee in de bus.
 
We liepen een paar kilometer door, m'n twee meiden en ik, totdat het echte verval toesloeg. Dat gebeurde op precies 13,21 kilometer. Daar waar de route z'n zuidwestelijke richting zou opgeven en een bocht naar links zou maken, lag een duintje. Niet het eerste, wel het ergste. In mijn voordeel moet gezegd worden dat ik boven kwam. Maar m'n vijf minuut dertig per kilometer speerde omhoog naar ruim zeven en die misschien maar dertig of veertig pasjes omhoog voelden zo zwaar dat ik even vreesde dat behalve de tien meiden, ook de tien mijlen teveel zouden zijn. En we moesten zuidwaarts verder, pal op de wind. Er kwam nog zo'n geniepig klimmetje, en nog een. Mijn twee meiden moest ik laten gaan en het idee dat het nog maar een klein eindje was moest me op de been houden.
De allerlaatste laatste klim was die tegen de waddenzeedijk omhoog. Daarna mocht ik van de dijk af en, wist ik, was er nog een zeshonderd meter te gaan, met de wind in de rug. Thuis had ik me voorgesteld hoe ik vriend en vijand zou verbazen door in dat stuk na honderd meter ontspanning langzaam steeds verder te versnellen en mezelf met een verbluffende spurt over de eindstreep te blazen. Zo ging het niet. Ik verbaasde alleen mezelf, en wel over het feit dat m'n kuiten pijn deden en dat het lopen zo moeizaam ging dat ik niet eens meer kon profiteren van de rugwind. Een strompel-versnelling van enkele tientallen meters was het enige dat er nog in zat. Daarna mocht ik gelukkig over een dranghek hangen.
De eerste die daar mijn schamele resten aansprak was Richard. Fijne vent hoor, daar niet van, maar het was nóg leuker dat even later Lindsay langskwam. Ze had kilometers lang mijn tempo gevolgd en gezien dat ik regelmatig op m'n horloge gekeken had. Ik was goed aan het 'doseren,' had ze geconcludeerd, en omdat dat precies was wat zíj nodig had gehad, was ze lekker achter me gebleven. Toen Manon om een plekje in mijn kielzog gevraagd had had ze zich snel even laten zien. Die andere meid mocht ten slotte niet denken dat ze zomaar dat gekoesterde plekje kon overnemen.
Ik geloof dat ik te moe was om te blozen, maar dat weet ik niet zeker.
 
Later zag ik in de uitslagen dat Manon was gefinisht in 1:23:26 en Lindsay in 1:23:37. Dat ik daar het beulswerk voor had verricht stond niet vermeld, maar ik wist dat zij het wisten. Bovendien was ik gelukkig met m'n eigen tijd van 1:24:15. Geen top misschien, maar wel vorstelijk binnen de gehoopte anderhalf uur.

afbeelding van Bert